Ilias
Was ik maar niet moegestreden, uitgeblust
De nacht weer ingegaan
De donkere gloed verstilt
De dagkamp is gedaan.
Schimmen van de nacht, ze snerpen
Sneren, kraaien, krijsen in een canon
Ben je gek, wat denk jij, heerser van ons
schimmenrijk
Jij riep ons tot leven, maar wie is hier de baas?
Zie je niet, dat wij de spiegel,
Zonen van demonen zijn, die jij nooit verslaat?
Ze bijten, vreten aan mijn hersens
Nimmer, nimmer keert het tij
Ik val een val, een val, een val
En schreeuw laat me met rust
Maar pas als mijn geweten
Opgevreten zich ontbindt
Dooft de holle echo van hun stemmen
Door gebrek aan grijs gebint.
Ten slotte rest een grote leegte
Uit de flarden van het Cerebellum
Stijgen driften van weleer
Ben je beest dan blijf je beest
Verscheur je alles keer op keer.
Het werd tijd, de ochtend gloort
Ik kots de dag naar buiten
s’ Ochtends ben ik moegestreden
Heftig is de tirannie der geest.
Alle spinsels laat ik achter
De einder lonkt in volle gloed
De strijd kan weer beginnen
Heb ik nog goede moed?